GESCHIEDENIS

De betekenis van de naam “Draeckenieren” is door de eeuwen heen, gobaal genomen, steeds ongeveer bijna quasi dezelfde gebleven: genootschap van vereerders van de DRAAK.

Een geschiedenies neerpennen, in een voor de modale lezer iet of wat begrijpelijke taal, van méér dan 600 jaar is dan ook niet simpel – toch niet zo als het op eerste gezicht zou lijken.

Om de lezer dan ook iet of wat wegwijs te brengen – of te houden, wie zal het zeggen? – hebben we één en ander opgedeeld in hapklare periodes.

Alle op- of aanmerkingen zijn steeds welkom, maar weet dat deze straal genegeerd zullen worden.


1. China2. De Middeleeuwen3. De Nieuwe Tijden4. De Moderne Tijden5. De Hedendaagse Tijden

1. China

Voor het eerst werd in 1472 vóór Chr. van een soort genootschap gesproken, namelijk in Zuid-China.
In de grotten aldaar werden afbeeldingen van een DRAAK aangetroffen – meer bepaald wandschilderijen – en zelfs een drietal in zandsteen gehouwen beeldjes.

De pottenbakkerijen in de omgeving en wellicht ook de er dicht bij aansluitende pottenpakkerijen haalden een zeer hoog peil van verfijning. Vondsten in de pottenpakkerijen leren ons dat heel wat aardewerk gesigneerd werd met de vermelding TJU-LA-LA. Dit laat alleszins vermoeden dat er het in het genootschap vrij liederlijk aan toe ging. Vermeldenswaard is ook de figuur van Confucius (551-479 vóór Chr.) omdat hij gedurende eeuwen, zelfs vandaag nog, een enorme invloed gehad heeft op hele generaties Draeckenieren die zich al eens confuus gedragen. Het oude Chinese gezegde “licht werk, sterke drank” gaat terug tot de tijd van Confucius. De leden van het genootschap van de DRAAK veroverden door hun “geletterdheid en kennis” een ongenaakbaar superprestige. Zij werden vertrouwelingen aan de adellijke hoven zoals de hertogen van LU, bekend om de prinsenkoeken die zij bakten en waarop ze “tuc” gingen.

Op korte tijd werden over het ganse Chinese Keizerrijk groeperingen gesticht die als Draeckenieren de DRAAK vereerden. Hun genootschappen groeiden uit tot verenigingen met kracht van gewijsde, keurkorpsen met rituele, staatkundige en folkloristische inslag. Onder Keizer QIN-QEE (221-206 voor Chr.), die wist waar de lamp brandde, werden zij belast met het organiseren van massa- en volksspelen ter ere van de “Vijfklauwige Draak”, het symbool van de Chinese keizer.  Met hun onbeperkte creativiteit droegen zij bij tot de ontwikkeling van een nieuw geldstelsel en het standaardiseren van maten en gewichten. Zo werd er al snel met 2 maten en 2 gewichten gemeten. Tijdens de SONG-dynastie werkten zij zich op tot vernuftige Mandarijnen die zelfs een”Songfestival” organiseerden ter verheerlijking van de DRAAK”.

Met de getalenteerde keizers van de TANG-dynastie (618-908 na Chr.) zoals TANG-O, TANG-A, MUS-TANG en TREK-TANG, bereikte China de grootste uitstraling van de hele geschiedenis. De keizers omringden zich met de ingenieuze, scherpzinnige en pientere Draeckenieren. Deze namen graag iemand in de tang behalve als het om een oude tang of een een tang van een wijf ging, creaturen die ze zelf met geen tang zouden aanraken. Wat hen niet belette om dergelijke tangen op stang te jagen.

Tijdens de SONG-dynastie (960-1280 na Chr.) was het de bekende Draeckenier-mandarijn NE-PIS-TONG, van wie beweerd werd dat hij met een lange arm werd geboren, die de examenformule van het “achthoekig opstel” introduceerde. Dit examensysteem wordt vandaag nog toegepast in de stad A-JO-IN bij de aanwerving van stadsmandarijnen voor het kleurrijke NIC-NAC-complex.

2. De Middeleeuwen

In de tweede helft van de 13e eeuw verzeilden een aantal Draeckenieren via allerlei omzwervingen en een gunstige passaat samen met Marco en de andere Polo’s in de Italiaanse stadstaat Lampadera.

Deze migratie staat in de geschiedenisboeken bekend als de vlucht van de ACHT WIJZEN. Terwijl onze Draeckenieren in Italië met ijver en vlijt “de acht zaligheden” aan de man en vooral de vrouwen brachten werden zij opgemerkt door een zekere Filips van Chieti (1263-1308). Hij was niet toevallig de achtste en laatste telg uit het huwelijk van Gwijde van Dampierre met Mathilda van Leo de Bethune.

Omdat zijn pa in de miserie zat, t.t.z. in het gevang in Compiegne, kwam aan Filips, na de de Brugse Metten en de Guldensporenslag, het regentschap. Hij bracht de Draeckenieren mee naar Vlaanderen. Om zijn gezag enige allure te geven wou Filips in alle steden (dus niet in dorpen zoals dorp d.) “Soevereine Caemers” oprichten.

Door hevige tegenwerking vanwege alle bischoppelijke instanties (de Blaa Biskoppen uitgezonderd) kon hij zijn plan en met de steun van zijn Draeckenieren uitsluitend in Aalst realiseren. Dit succes vuurde het enthousiasme van Filips danig aan dat hij weer ten strijde trok tegen de Franse koning. Finaal resulteert dit in een wapenstilstand op 17 mei 1304. Daardoor werd zijn vader, Gwijde van Dampierre, ontslagen uit het gevang van Compiegne en maakte hij een gesmaakte comeback in alle Vlaamse steden (velen huilen van vreugde). Zijn doortocht door Aalst ging gepaard met de passende grandeur van een stad en Gwijde mocht aanzitten aan het eerste notabel banket van de Soevereine Caemere der Draeckenieren tot Aelst.

Hij werd prompt gebombardeerd tot Eredraeckenier en door de dienstdoende conterfeyter der Caemere, de genaamde “Andreas d’Abrimont de Oudere” geportretteerd.

Een nieuw treffen tussen de Franse koning Filips IV en Filips van Chieti op 18 augustus 1304, ergens in de hel op een kasseistrook in Mons en Pevèle (omgeving van Carrefour de l’Arbre op het traject Parijs-Robeke) bleef onbeslist. Beide partijen beschouwden zich als overwinnaar. Filips trok samen met een vijftal Draeckenieren terug naar Chieti. Zijn oudste broer Robrecht III nam het regentschap over. De drie overgebleven Draeckenieren openden in Aalst, gezien hun euraziatische roots, het eerste Chinees restaurant. Door een “speciaal mededelingssysteem” (sms) met postduiven, bleven zij in contact met hun naar Italië teruggekeerde broeders. Zo werd de basis gelegd voor de IDA (International Dragon Association).

De drang naar verruiming bij de toenmalige Draeckenieren was zo groot dat ze als wereldreizigers naar de meest afgelegen en exotische streken uitzwermden. Een belangrijke rol speelt de genaamde Broederbisschop Marcellus Episcopatus die in Rome via de laatste volkstribuun, ene Nicolas de Rienzi, in het bezit komt van de geheime samenstelling van een magistrale bereiding. Het betreft een in Italië zeer geliefde, maar in veel mystiek gehulde frisdrank. Marcellus kreeg de opdracht om de formule naar de Nieuwe Wereld uit te voeren. Het wordt inmiddels algemeen aanvaard dat Christoffel Colombus zeker “niet als allereerste overzeër” voet aan wal zette op “Amerikaanse” bodem. Het staat evenwel vast dat de Spaanse veroveraars bij hun landing, ongeveer bij het huidige Mexico, zeer verspreide Draeckengemeenschappen op hun weg ontmoetten. Het fameuze drankje van Marcellus was daar al goed ingeburgerd maar werd naar Colombus “cola”, de verspaansing van het te Italiaans klinkende colo (lees Colo-mbus) genoemd.

Ondertussen woedde in West-Europa de “Honderdjarige oorlog”. In de “slag bij Sluis” (1340) stonden Vlamingen én Draeckenieren, als bondgenoot van Engeland, klaar om de vluchtende Fransen een loer te draaien. Na een uitbundige viering van hun overwinning in de afspanning “Oud Sluis” keerden de Draeckenieren zo fier als ne gieter terug naar Aalst onder het zingen van de alomgekende ballade “‘k Ben insj nor Slois geweist!”.

Door hun bijdrage in het succes van de Engelsen werd de toenmalige Opperdraeck uitgenodigd aan het hof van koning Edward III. De koning belastte hem met de oprichting van de Orde van de Kousenband. Door zijn ervaringen met de opmaak van de kousenbandbul, blies de Opperdraeck de Soevereine Caemere nieuw leven in en leerde zijn medebroeders het belang kennen van emblemen en insignes zoals de “slabberdasj”, het “plakket”, de “nagel en de cent” waardoor enen Draeckenbroeder “altijd een nagel bezit om in zijn gat te krabben ende nimmer ofte nooit als landloper kan gevat worden”. Net zoals de Orde van de Kousenband werd het lidmaatschap van de Soevereine Caemere van de Draeckenieren tot Aelst het hoogst bereikbaar waar een Aalstenaar naar kon streven. Zichzelf nooit aux serieux nemend, beoefenen de Broeders de kunst van de zwans want ook toen al was “lachen een serieuze zaak”.

3. De Nieuwe Tijden

In de 15e eeuw leefden onze Broeders Draeckenieren in de grootste geheimenis.
Zij werden door de Kravaalse vorsten, Freule Annie en haar gemaal Fong de Machtige, aangesteld als bewaarders van het bankgeheim,
het publiek geheim, het briefgeheim, het beroepsgeheim en het biechtgeheim.
Zo wisten zij zelfs hun aandeel in de totstandkoming van de Orde van het Gulden Vlies te versluieren.
Het was niemand minder dan Dirk Martens, die door een drukfout in zijn pocketuitgave “Op de golven van de wijn kan men licht schipbreuk lijden”,
de waarachtigheid van deze feitelijkheid eigenlijk totaal onverwacht aan het licht bracht.

Van Dirk is geweten dat hij Draeckenier was tussen 1475 en 1486 en door zijn medebroeders als een gulle compagnon beschouwd werd.
Als wegbereider van het humanisme binnen de Caemere heeft hij alleszins een vruchtbare bijdrage geleverd,
humanisme waarvan de Draeckenieren vandaag nog de vruchten proeven.

In de 16e eeuw kende de Caemere meerdere hoogtepunten.
De jaarlijks terugkerende notabele banketten waren telkens een hoogtepunt van schalkse plezierigheid en vrolijke uitspattingen.
Dit was ook het geval in 1537 toen Pieter Coecke van Aelst (1502-1550) tot Eredraeckenier werd gekroond omdat hij
als hofschilder van Karel V en Maria van Hongarije steeds meer naam en faam verwierf als schilder en ontwerper van wandtapijten.
En dit brengt ons onvermijdelijk bij een absoluut hoogtepunt in de geschiedenis van de Draeckenieren.
Met de operatie Nagi-Nagi (chinees voor a-juin ofte a-join/a-ja-hij) kwamen de Broeders in de gunst van de Keizer.
Zij waren er in geslaagd het in het paleis in Mechelen gestolen recept van de toverdrank Sildenafil –
een bereiding met erectieve eigenschappen (van vitaal belang aan het hof om de adel bezig te houden en vooral de impotentariërs) – terug te vinden.

 

 

Gezind gelijk ne Keizer kende Karel V in 1550 bij ordonnantie de Caemere het privilege der Kaiserlycke teeckenen en insignieën toe.
Als dankbetuiging werd door de Caemere een remarkabel drakenbeeld in de Groeningenkouter van het Kasteel Terlinden geplaatst
om de ingezetenen van onze stad te eeuwigen dage te herinneren aan deze Kaiserlycke Ordonnantie.
De authentieke ordonnantie wordt voor eeuwig en drie dagen in het stadsarchief van Aalst bewaard.

Met de “Kaiserlycken” titel op zak steeg het aanzien van de Draeckenieren tot onaanraakbare hoogten, reisden ze de hele wereld rond
en stichtten de 1-april-beweging. Deze laatste bezigheid beoefenen ze heden nog steeds met evenveel overtuiging als in hun beginjaren.
Ondanks de Kaiserlycke privileges zat er onder de Broeders toch wel nen durfal of drie die, zoals Girardin het in zijn roman
“Mort Subite” beschrijft, hand-en-span-diensten leverden aan de Geuzen.
Dit was niet naar de zin van de hertog van Alva en zijn trawanten de markiezin van Solva en de baron van Ilva.
Maar omdat de zak van deze laatste kleiner was dan gedacht kon het hem in werkelijkheid niet schelen.

4. De Moderne Tijden

In het midden van de 18e eeuw scoorde de Caemere alweer hoog op de hitlijsten met de organisatie van het eerste wereldcongres van de International Dragon Association. Niemand minder dan de Franse koning Lodewijk XV was er de centrale gast. Aalsters burgervader Jean Jacques Vilain XIIII, beter gekend als JJ, was er in geslaagd om zowel het congres in Aalst te laten plaatsvinden als de Franse koning naar zijn stad te brengen. Onder het thema “Tempus fugit irrearabile” bogen alle congresgangers zich in de “Galerie de Keizer” over het begrip “tijdsbeleving“.

Om hun geliefkoosde hobby, namelijk “het blijven plakken“, voor de toekomende tijd te vrijwaren benadrukten de Draeckenieren tijdens het congres natuurlijk het belang van de onvoltooid tegenwoordige tijd en verketterden zij de voltooid verleden tijd! Omdat er tussen de 18e en de 19e eeuw al eens vrouwen door de mazen van het draeckennet gesijpeld waren, werd daar – onder de “verlichting”, gepredikt door Keizer Jozef II – abrupt een einde aan gesteld. Tijdens een van de reguliere Draeckenberaadslagingen riep de Opperdraeck plots en in volle euforie “Zetj de plooster boiten!“. Sindsdien is het een vast gebruik om bij de aanvang van elke vergadering in het Draeckenhol een plaasteren vrouwenbeeld buiten te zetten.


Toen in 1899 niemand minder dan koning Leopold II lid wou worden van de Caemere moest hij tot zijn scha en schande vaststellen dat het niet zo simpel is om Draeckenbroeder te worden. Met behulp van zijn goede vriend Stanley bood hij de Caemere allerhande geschenken aan, waaronder een etui vol gouden patattemeskes en met de opbrengst van zijn rubberplantages opende hij op de Hoge Vesten café ’t Caoutchouken. Enfin de koning, van wie geweten is dat hij een aanhouder is en zijn hand niet omdraait om iemand een hak te zetten, liet niets aan het toeval over om zijn doel te bereiken.

Ondanks alle verwoede pogingen werd hem zelfs de titel van Eredraeckenier niet gegund. Het is en blijft een ijzeren regel dat je niet zo maar Draeckenbroeder of Eredraeckenier kunt worden, neen je moet “geroepen” worden.

Draeckenieren maken er trouwens een sport van om, naast eiremondse kopfretters, ook hoogwaardigheidsbekleders uit hun vel te laten springen.

5. De Hedendaagse Tijden

Bij het uitbreken van “den grooten oorlogt” gaat de Caemere onopvallend en ingetogen uiteen, kwestie van iedereen zijn oorlogsgoesting te laten doen.

Na veertien-achttien zou de Caemere volgens de mondelinge overlevering de doelstellingen en geestescapriolen ondergronds voort laten woekeren.
In 1939 wordt in weinige jaren de Caemere ontdaan van alle activiteiten omdat den bezetter er niet kon mee lachen.
Het zal duren tot de jaren 1953-1954 vooraleer er weer draconiale samenkomsten te noteren vallen.

In feite zijn het bierpraatjes rond een bepaald thema waarbij eenieder zijn vrije rijke verbeelding de vrije loop kon laten gaan. Illustere persoonlijkheden als daar zijn Gust van Pie Kees, Gaston Goubert, Marcel De Bisschop, Frans De Beul, Frans Tack, Jan(tjen) Beeckman en Piet Moereels behoorden tot de kern die de Draeckenieren opnieuw op de sporen zetten om met plezierige plezanteriën zowel bij dag als bij nacht, zondag en werkendag, bij eb en vloed, zomer en winter “den goeden luyme” in den Lande van Aelst en verre omstreken te verspreiden.